

Iona Stichting
Jaarverslag 2014
7
zuchtig, belangeloos te geven: het moet wel iets ‘opleveren’. Al is het maar de
reductie van een vaag schuldgevoel jegens minderbedeelden elders in de wereld.
Zelfs als we willen aanvaarden dat mensen over het algemeen beter zijn in nemen
dan in geven, dan betekent dit nog steeds niet dat ze daarmee ook goede
ontvangers zijn. Degene die neemt bepaalt zelf wat hij neemt, een ontvanger krijgt
(misschien) iets, maar kan niet altijd zelf bepalen wat dit zal zijn. Hij is afhankelijk
van eventuele schenkers. En hoe weten die wat hij nodig heeft, hoeveel hij nodig
heeft, wat hij mooi, leuk of interessant vindt?
Je kunt het soms al merken bij zowel het krijgen van kritiek als van complimenten:
een ongemakkelijke verlegenheid, die haaks staat op de autonome, heldhaftige,
vastberaden ‘Ze moeten me maar nemen zoals ik ben!’-houding, waarmee je
natuurlijk pas werkelijk vooruit komt in het leven…
Wie niet het gewenste ontvangt, wie te weinig ontvangt, wie zich onrechtvaardig
behandeld voelt kan hierover klagen, maar wie onverwachts iets mag ontvangen
wat te groot, te mooi voor hem is, kan heimelijk achterdochtig worden. Wat wil de
schenker van me? Denkt hij met zijn gave mijn vriendschap en loyaliteit te
kunnen kopen? Verlangt hij op zeker ogenblik toch meer dan alleen mijn dank-
baarheid terug? En mocht hij verwachten dat ik zijn gave investeer in één van mijn
toekomstplannen, kan ik die verwachtingen dan wel waarmaken? Die onzekerheid
kan verlammend werken.
Bij nemen en geven ben ik het zelf die bepaalt. Bij het krijgen, het ontvangen, kom
ik hoe dan ook in een relatie terecht die ik misschien niet zelf heb gewild – en
daarbij voel ik me kleiner worden, onmondig. Want een gegeven paard kijk je niet
in de bek, en je behoort niet te spugen in de bron waaruit je hebt mogen drinken.
Wat je als ontvangende partij bij al dit getob kan vergeten, is dat mensen die goed
kunnen ontvangen heel hard nodig zijn bij de vorming van een sterke(re) geef-
cultuur. Maar als ‘goed’ ontvangen niet te leren is en
niet in regels is uit te drukken, hoe doe je het dan?
In het hierboven beschreven kringspel met de bal, dat
geen verliezers en winnaars kent, is er iedere keer na
de handeling van het gelijktijdig geven en ontvangen
een klein tussenmoment. Een adempauze. Daarin geeft
iedere speler de ontvangen bal aan zichzelf.
Zonder dit overgeven van eigen linkerhand naar eigen
rechterhand zou de doorgeef-stroom onmiddellijk
stagneren. Even houdt iedereen de bal dus in beide
handen; lang genoeg om de warmte van vorige
gever(s) aan de bal gewaar te worden en hieraan eigen
afdrukken toe te voegen, kort genoeg om niet te
kunnen spreken van vasthouden, van balbezit, van
een ‘vangst’.
Het is precies dit moment dat voorkomt dat het
spelletje alleen maar om het doorgeven zelf gaat: je kunt letterlijk een ogenblik
stilstaan bij dat wat er wordt doorgegeven.
De vorm, het gewicht en de warmte ervan, de geschiedenis ervan – en in dit
wegende stilstaan krijgt het materiële object een betekenis, een waarde. Die je
vervolgens dan ook weer betrokken én vrij weg kunt schenken, om ruimte te
maken voor dat wat je nieuw in de kom van je lege linkerhand ontvangt.
Spelen met de zon